witten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wit | witte | heb gewit |
jij, je, u | wit | witte | hebt gewit |
hij, zij, het | wit | witte | heeft gewit |
wij | witten | witten | hebben gewit |
jullie | witten | witten | hebben gewit |
zij, ze | witten | witten | hebben gewit |
PresensBeta
Example presens sentences for Witten with some of the pronouns.
- Ik wit de muur in mijn slaapkamer.
- Jij witt de kast in de keuken.
- Hij/zij/het wit het papier op zijn bureau.
- Wij/wij jullie witten de kleren voor de vakantie.
- Zij witten de hekken in de tuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Witten with some of the pronouns.
- Vroeger witte ik altijd de muren in mijn slaapkamer.
- Toen witt jij de kast in de keuken.
- Hij/zij/het witte het papier op zijn bureau vorige week.
- Vroeger witten wij/jullie de kleren voor de vakantie.
- Zij witte de hekken in de tuin elke zomer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Witten with some of the pronouns.
- Ik heb de muren in mijn slaapkamer gewit.
- Jij hebt de kast in de keuken gewit.
- Hij/zij/het heeft het papier op zijn bureau gewit.
- Wij/wij jullie hebben de kleren voor de vakantie gewit.
- Zij hebben de hekken in de tuin gewit.