uitrusten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rust uit | rustte uit | heb uitgerust |
jij, je, u | rust uit | rustte uit | hebt uitgerust |
hij, zij, het | rust uit | rustte uit | heeft uitgerust |
wij | rusten uit | rustten uit | hebben uitgerust |
jullie | rusten uit | rustten uit | hebben uitgerust |
zij, ze | rusten uit | rustten uit | hebben uitgerust |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitrusten with some of the pronouns.
- Ik rust uit na een lange werkdag.
- Jij rust uit op het strand.
- Hij/Zij/Het rust uit in de tuin.
- Wij rusten uit tijdens onze vakantie.
- Zij rusten uit na het sporten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitrusten with some of the pronouns.
- Ik rustte uit na een lange werkdag.
- Jij rustte uit op het strand.
- Hij/Zij/Het rustte uit in de tuin.
- Wij rustten uit tijdens onze vakantie.
- Zij rustten uit na het sporten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitrusten with some of the pronouns.
- Ik heb uitgerust na een lange werkdag.
- Jij hebt uitgerust op het strand.
- Hij/Zij/Het heeft uitgerust in de tuin.
- Wij hebben uitgerust tijdens onze vakantie.
- Zij hebben uitgerust na het sporten.