fluiten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | fluit | floot | heb gefloten |
jij, je, u | fluit | floot | hebt gefloten |
hij, zij, het | fluit | floot | heeft gefloten |
wij | fluiten | floten | hebben gefloten |
jullie | fluiten | floten | hebben gefloten |
zij, ze | fluiten | floten | hebben gefloten |
PresensBeta
Example presens sentences for Fluiten with some of the pronouns.
- Ik fluit graag tijdens het wandelen in het park.
- Jij fluit altijd zo vrolijk in de ochtend.
- Hij fluit een melodietje terwijl hij aan het werk is.
- Zij fluiten samen in een band.
- Wij fluiten vaak liedjes bij het kampvuur.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Fluiten with some of the pronouns.
- Vroeger floot ik altijd als ik blij was.
- Jij floot graag tijdens het studeren.
- Hij floot regelmatig in de tuin.
- Zij floten vroeger samen in een koor.
- Wij floten altijd mee met de muziek op de radio.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Fluiten with some of the pronouns.
- Ik heb vanmorgen gefloten tijdens mijn ochtendwandeling.
- Jij hebt gisteren een mooie melodie gefloten.
- Hij heeft al vaak gefloten op grote concerten.
- Zij hebben samen vele liedjes gefloten.
- Wij hebben vorige week nog fluitlessen gevolgd.