rekenen

Conjugations List of Rekenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrekenrekendeheb gerekend
jij, je, urekentrekendehebt gerekend
hij, zij, hetrekentrekendeheeft gerekend
wijrekenenrekendenhebben gerekend
jullierekenenrekendenhebben gerekend
zij, zerekenenrekendenhebben gerekend

Presens
Beta

Example presens sentences for Rekenen with some of the pronouns.

  • Ik reken elke dag mijn financiĆ«n uit.
  • Hij rekent snel en accuraat.
  • Wij rekenen op jouw hulp bij het project.
  • Jullie rekenen altijd op tijd af.
  • De kinderen rekenen op hun vingers.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Rekenen with some of the pronouns.

  • Vroeger rekende ik alles met de hand uit.
  • Hij rekende langzaam, maar nauwkeurig.
  • Wij rekenden op onze rekenmachine in de klas.
  • Jullie rekenden vaak verkeerde bedragen.
  • Toen ik jong was, rekende ik zonder problemen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Rekenen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren mijn uitgaven berekend.
  • Hij heeft al zijn winst goed berekend.
  • Wij hebben de kosten van het evenement berekend.
  • Jullie hebben de belastingaangifte correct berekend.
  • De manager heeft de salarissen van het personeel berekend.