terugkeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | keer terug | keerde terug | heb teruggekeerd |
jij, je, u | keert terug | keerde terug | hebt teruggekeerd |
hij, zij, het | keert terug | keerde terug | heeft teruggekeerd |
wij | keren terug | keerden terug | hebben teruggekeerd |
jullie | keren terug | keerden terug | hebben teruggekeerd |
zij, ze | keren terug | keerden terug | hebben teruggekeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Terugkeren with some of the pronouns.
- Ik keer terug naar huis na mijn werk.
- Hij keert altijd op tijd terug van zijn reizen.
- Wij keren terug naar de oorspronkelijke locatie.
- Jullie keren vaak terug naar die mooie plek.
- De vogels keren elk jaar terug naar hun nesten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Terugkeren with some of the pronouns.
- Vroeger keerde ik regelmatig terug naar mijn favoriete strand.
- Toen we jong waren, keerden we altijd terug naar hetzelfde vakantiehuisje.
- Hij keerde gisteren onverwachts terug van zijn zakenreis.
- Tijdens de oorlog konden veel vluchtelingen niet terugkeren naar hun huizen.
- In de droom keerde ik telkens terug naar mijn oude school.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Terugkeren with some of the pronouns.
- Ik ben teruggekeerd naar mijn geboortestad voor een familiebijeenkomst.
- Hij is vorige week teruggekeerd van zijn vakantie in Spanje.
- Wij zijn na lange tijd teruggekeerd naar dat restaurant.
- Jullie zijn teruggekeerd naar dezelfde camping als vorig jaar.
- De trein is net teruggekeerd van zijn rit naar Amsterdam.