ruziemaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak ruzie | maakte ruzie | heb ruziegemaakt |
jij, je, u | maakt ruzie | maakte ruzie | hebt ruziegemaakt |
hij, zij, het | maakt ruzie | maakte ruzie | heeft ruziegemaakt |
wij | maken ruzie | maakten ruzie | hebben ruziegemaakt |
jullie | maken ruzie | maakten ruzie | hebben ruziegemaakt |
zij, ze | maken ruzie | maakten ruzie | hebben ruziegemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Ruziemaken with some of the pronouns.
- Ik maak ruzie met mijn broer over de afstandsbediening.
- Jij maakt altijd ruzie tijdens vergaderingen.
- Hij maakt vaak ruzie met zijn buren over lawaai.
- Zij maken ruzie over wie de afwas moet doen.
- Wij maken soms ruzie over kleine dingen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ruziemaken with some of the pronouns.
- Ik maakte vroeger vaak ruzie met mijn zusje.
- Jij maakte altijd ruzie als je je zin niet kreeg.
- Hij maakte regelmatig ruzie op school.
- Zij maakten veel ruzie tijdens hun relatie.
- Wij maakten geen ruzie tijdens onze vakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ruziemaken with some of the pronouns.
- Ik heb ruzie gemaakt met mijn vriendin gisteravond.
- Jij hebt al meerdere keren ruzie gemaakt met je collega.
- Hij heeft vorige week ruzie gemaakt met zijn beste vriend.
- Zij hebben nooit eerder zo'n grote ruzie gemaakt.
- Wij hebben onlangs ruzie gemaakt over geldzaken.