afvagen

Conjugations List of Afvagen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvaag afvaagde afheb afgevaagd
jij, je, uvaagt afvaagde afhebt afgevaagd
hij, zij, hetvaagt afvaagde afheeft afgevaagd
wijvagen afvaagden afhebben afgevaagd
jullievagen afvaagden afhebben afgevaagd
zij, zevagen afvaagden afhebben afgevaagd

Presens
Beta

Example presens sentences for Afvagen with some of the pronouns.

  • Ik vegaf de vloer elke dag af.
  • Jij veegt de tafel af na het eten.
  • Hij/Zij veegt het stof van de boekenplank.
  • Wij vegen de bladeren in de tuin af.
  • Jullie vegen de stoep voor het huis af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afvagen with some of the pronouns.

  • Ik veegde de vloer af toen de gasten kwamen.
  • Jij veegde de tafel af voordat je ging studeren.
  • Hij/Zij veegde het stof van de boekenplank terwijl ik kookte.
  • Wij veegden de bladeren in de tuin weg tijdens de herfst.
  • Jullie veegden de stoep voor het huis steeds schoon.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afvagen with some of the pronouns.

  • Ik heb de vloer afgeveegd.
  • Jij hebt de tafel afgeveegd.
  • Hij/Zij heeft het stof van de boekenplank afgeveegd.
  • Wij hebben de bladeren in de tuin afgeveegd.
  • Jullie hebben de stoep voor het huis afgeveegd.