terugbrengen

Conjugations List of Terugbrengen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbreng terugbracht terugheb teruggebracht
jij, je, ubrengt terugbracht terughebt teruggebracht
hij, zij, hetbrengt terugbracht terugheeft teruggebracht
wijbrengen terugbrachten terughebben teruggebracht
julliebrengen terugbrachten terughebben teruggebracht
zij, zebrengen terugbrachten terughebben teruggebracht

Presens
Beta

Example presens sentences for Terugbrengen with some of the pronouns.

  • Ik breng de boeken terug naar de bibliotheek.
  • Jij brengt de sleutels terug naar de receptie.
  • Hij/zij/het brengt het geld terug naar de klant.
  • Wij brengen de auto terug naar de verhuurder.
  • Jullie brengen de kledingstukken terug naar de winkel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Terugbrengen with some of the pronouns.

  • Vroeger bracht ik de boeken terug naar de bibliotheek.
  • Vroeger bracht jij de sleutels terug naar de receptie.
  • Vroeger bracht hij/zij/het het geld terug naar de klant.
  • Vroeger brachten wij de auto terug naar de verhuurder.
  • Vroeger brachten jullie de kledingstukken terug naar de winkel.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Terugbrengen with some of the pronouns.

  • Ik heb de boeken teruggebracht naar de bibliotheek.
  • Jij hebt de sleutels teruggebracht naar de receptie.
  • Hij/zij/het heeft het geld teruggebracht naar de klant.
  • Wij hebben de auto teruggebracht naar de verhuurder.
  • Jullie hebben de kledingstukken teruggebracht naar de winkel.