verven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verf | verfde | heb geverfd |
jij, je, u | verft | verfde | hebt geverfd |
hij, zij, het | verft | verfde | heeft geverfd |
wij | verven | verfden | hebben geverfd |
jullie | verven | verfden | hebben geverfd |
zij, ze | verven | verfden | hebben geverfd |
PresensBeta
Example presens sentences for Verven with some of the pronouns.
- Ik verf het huis elke zomer.
- Jij verft de muur met een roller.
- Hij verft zijn meubels in een andere kleur.
- Zij verven de schutting groen.
- Wij verven de kamer blauw.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verven with some of the pronouns.
- Vroeger verfde ik het huis zelf.
- Toen jij hier woonde, verfde je de muur altijd.
- Hij verfde zijn meubels regelmatig.
- Zij verfden de schutting vorig jaar.
- Wij verfden de kamer elke maand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verven with some of the pronouns.
- Ik heb het huis geverfd.
- Jij hebt de muur geverfd met een kwast.
- Hij heeft zijn meubels in een andere kleur geverfd.
- Zij hebben de schutting groen geverfd.
- Wij hebben de kamer blauw geverfd.