fixen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | fix | fixte | heb gefixt |
jij, je, u | fixt | fixte | hebt gefixt |
hij, zij, het | fixt | fixte | heeft gefixt |
wij | fixen | fixten | hebben gefixt |
jullie | fixen | fixten | hebben gefixt |
zij, ze | fixen | fixten | hebben gefixt |
PresensBeta
Example presens sentences for Fixen with some of the pronouns.
- Ik fix een probleem met mijn computer.
- Jij fixt altijd alles zo snel!
- Hij/zij/het fixt de kapotte lampen in huis.
- Wij fixen het lek in de waterleiding.
- Jullie fixen de tuin voor het feest.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Fixen with some of the pronouns.
- Vroeger fixte ik altijd mijn eigen fiets.
- Toen we jong waren, fixten we onze problemen met praten.
- Gisteren fixte hij de kraan in de badkamer.
- Tijdens de vakantie fixten we ons tentje toen het kapot was.
- Vorige week fixten jullie het schilderij aan de muur.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Fixen with some of the pronouns.
- Ik heb het probleem met mijn computer gefixt.
- Jij hebt alles zo snel gefixt!
- Hij/zij/het heeft de kapotte lampen in huis gefixt.
- Wij hebben het lek in de waterleiding gefixt.
- Jullie hebben de tuin voor het feest gefixt.