kruiden

Conjugations List of Kruiden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkruidkruiddeheb gekruid
jij, je, ukruidtkruiddehebt gekruid
hij, zij, hetkruidtkruiddeheeft gekruid
wijkruidenkruiddenhebben gekruid
julliekruidenkruiddenhebben gekruid
zij, zekruidenkruiddenhebben gekruid

Presens
Beta

Example presens sentences for Kruiden with some of the pronouns.

  • Ik kruid mijn eten graag met verschillende kruiden.
  • Jij kruidt je gerechten altijd op een unieke manier.
  • Hij kruidt zijn soep met zout en peper.
  • Wij kruiden onze salades met verse kruiden uit de tuin.
  • Zij kruiden hun vlees met een speciale kruidenmix.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kruiden with some of the pronouns.

  • Vroeger kruidde ik mijn eten altijd met te veel zout.
  • Toen ik jong was, kruidde jij vaak de maaltijden voor ons.
  • Hij kruidde zijn gerechten nooit met exotische kruiden.
  • Wij kruidden de soep altijd met basilicum uit onze eigen tuin.
  • Zij kruidden het vlees royaal met zwarte peperkorrels.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kruiden with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn gerecht gisteren gekruid met verse kruiden.
  • Jij hebt al eerder je eten gekruid met deze kruiden.
  • Hij heeft zijn soep altijd perfect gekruid.
  • Wij hebben de marinade goed gekruid voordat we het vlees bakten.
  • Zij hebben de saus overvloedig gekruid voor extra smaak.