breien

Conjugations List of Breien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbreibreideheb gebreid
jij, je, ubreitbreidehebt gebreid
hij, zij, hetbreitbreideheeft gebreid
wijbreienbreidenhebben gebreid
julliebreienbreidenhebben gebreid
zij, zebreienbreidenhebben gebreid

Presens
Beta

Example presens sentences for Breien with some of the pronouns.

  • Ik brei een sjaal voor mijn vriendin.
  • Jij breit een trui voor jezelf.
  • Hij/Zij breit een muts voor haar broer.
  • Wij breien sokken voor de winter.
  • Zij breien een deken voor hun baby.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Breien with some of the pronouns.

  • Ik heb een warme sjaal gebreid voor de koude dagen.
  • Jij hebt al meerdere truien gebreid dit jaar.
  • Hij/Zij heeft een prachtige poncho gebreid voor de vakantie.
  • Wij hebben sokken gebreid in verschillende kleuren en maten.
  • Zij hebben een grote deken gebreid voor op de bank.