afslaan
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sla af | sloeg af | heb afgeslagen |
jij, je, u | slaat af | sloeg af | hebt afgeslagen |
hij, zij, het | slaat af | sloeg af | heeft afgeslagen |
wij | slaan af | sloegen af | hebben afgeslagen |
jullie | slaan af | sloegen af | hebben afgeslagen |
zij, ze | slaan af | sloegen af | hebben afgeslagen |
PresensBeta
Example presens sentences for Afslaan with some of the pronouns.
- Ik sla de bal af op het tennisveld.
- Jij slaat het aanbod om te helpen af.
- Hij slaat de hoek om en gaat rechtdoor.
- Zij slaat haar boek dicht en staat op.
- Wij slaan altijd linksaf bij deze kruising.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afslaan with some of the pronouns.
- Ik sloeg de bal af op het tennisveld.
- Jij sloeg het aanbod om te helpen af.
- Hij sloeg de hoek om en ging rechtdoor.
- Zij sloeg haar boek dicht en stond op.
- Wij sloegen altijd linksaf bij deze kruising.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afslaan with some of the pronouns.
- Ik heb de bal afgeslagen op het tennisveld.
- Jij hebt het aanbod om te helpen afgeslagen.
- Hij heeft de hoek omgeslagen en is rechtdoor gegaan.
- Zij heeft haar boek dichtgeslagen en is opgestaan.
- Wij hebben altijd linksaf geslagen bij deze kruising.