snakken

Conjugations List of Snakken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksnaksnakteheb gesnakt
jij, je, usnaktsnaktehebt gesnakt
hij, zij, hetsnaktsnakteheeft gesnakt
wijsnakkensnaktenhebben gesnakt
julliesnakkensnaktenhebben gesnakt
zij, zesnakkensnaktenhebben gesnakt

Presens
Beta

Example presens sentences for Snakken with some of the pronouns.

  • Ik snak naar een lekkere kop koffie.
  • Jij snakt naar vakantiezon en zee.
  • Hij snakt naar succes in zijn carrière.
  • Wij snakken naar een nieuwe uitdaging.
  • Zij snakken naar avontuurlijke reizen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Snakken with some of the pronouns.

  • Vroeger snakte ik altijd naar snoepjes.
  • Toen je jong was, snakte je naar vrijheid.
  • Hij snakte naar liefde tijdens zijn eenzame dagen.
  • We snakten naar verandering in ons leven.
  • Als kinderen snakten we naar ijsjes op een warme dag.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Snakken with some of the pronouns.

  • Ik heb gesnakt naar rust na een drukke week.
  • Jij hebt gesnakt naar die heerlijke taart.
  • Hij heeft gesnakt naar erkenning voor zijn werk.
  • Wij hebben gesnakt naar een kans om te ontspannen.
  • Zij hebben gesnakt naar een lange wandeling in de natuur.