behagen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | null | null | null |
jij, je, u | null | null | null |
hij, zij, het | behaagt | behaagde | heeft behaagd |
wij | null | null | null |
jullie | null | null | null |
zij, ze | null | null | null |
PresensBeta
Example presens sentences for Behagen with some of the pronouns.
- Het behaagt me om je te ontmoeten.
- Het behaagt haar om in de tuin te werken.
- Het behaagt ons om samen te reizen.
- Het behaagt jullie om naar het concert te gaan.
- Het behaagt hen om nieuwe dingen te leren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Behagen with some of the pronouns.
- Het behaagde me om je te ontmoeten.
- Het behaagde haar om in de tuin te werken.
- Het behaagde ons om samen te reizen.
- Het behaagde jullie om naar het concert te gaan.
- Het behaagde hen om nieuwe dingen te leren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Behagen with some of the pronouns.
- Het heeft me behaagd om je te ontmoeten.
- Het heeft haar behaagd om in de tuin te werken.
- Het heeft ons behaagd om samen te reizen.
- Het heeft jullie behaagd om naar het concert te gaan.
- Het heeft hen behaagd om nieuwe dingen te leren.