stralen

Conjugations List of Stralen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstraalstraaldeheb gestraald
jij, je, ustraaltstraaldehebt gestraald
hij, zij, hetstraaltstraaldeheeft gestraald
wijstralenstraaldenhebben gestraald
julliestralenstraaldenhebben gestraald
zij, zestralenstraaldenhebben gestraald

Presens
Beta

Example presens sentences for Stralen with some of the pronouns.

  • Ik straal elke dag van geluk.
  • Jij straalt met je glimlach.
  • Hij/zij/het straalt van zelfvertrouwen.
  • Wij stralen tijdens het concert.
  • Jullie stralen van trots.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Stralen with some of the pronouns.

  • Vroeger straalde ik altijd tijdens danslessen.
  • Toen ik jong was, straalde jij als een ster.
  • Hij/zij/het straalde met haar ogen.
  • Wij straalden van opwinding voor onze vakantie.
  • Jullie straalden tijdens jullie bruiloft.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Stralen with some of the pronouns.

  • Ik heb gestraald op het podium.
  • Jij bent stralend aangekomen op het feest.
  • Hij/zij/het heeft van vreugde gestraald.
  • Wij hebben de hele dag gestraald.
  • Jullie zijn verblindend mooi geweest.