fuiven

Conjugations List of Fuiven.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfuiffuifdeheb gefuifd
jij, je, ufuiftfuifdehebt gefuifd
hij, zij, hetfuiftfuifdeheeft gefuifd
wijfuivenfuifdenhebben gefuifd
julliefuivenfuifdenhebben gefuifd
zij, zefuivenfuifdenhebben gefuifd

Presens
Beta

Example presens sentences for Fuiven with some of the pronouns.

  • Ik fuif regelmatig in het weekend.
  • Jij fuift altijd tot in de vroege uurtjes.
  • Hij/Zij fuift graag op feestjes.
  • Wij fuiven samen met onze vrienden.
  • Zij fuiven elk jaar tijdens carnaval.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Fuiven with some of the pronouns.

  • Vroeger fuifte ik veel, maar nu niet meer.
  • Toen ik jong was, fuifte ik bijna elk weekend.
  • Hij/Zij fuifte altijd met zijn/haar vrienden.
  • Wij fuiften vroeger op schoolfeesten.
  • Zij fuiften samen tijdens hun studententijd.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Fuiven with some of the pronouns.

  • Ik heb gefuifd op mijn verjaardagsfeest.
  • Jij bent naar dat concert gefuifd, toch?
  • Hij/Zij heeft gisteravond flink gefuifd.
  • Wij zijn op vakantie naar Ibiza gefuifd.
  • Zij hebben vorige week nog samen gefuifd.