maaien

Conjugations List of Maaien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmaaimaaideheb gemaaid
jij, je, umaaitmaaidehebt gemaaid
hij, zij, hetmaaitmaaideheeft gemaaid
wijmaaienmaaidenhebben gemaaid
julliemaaienmaaidenhebben gemaaid
zij, zemaaienmaaidenhebben gemaaid

Presens
Beta

Example presens sentences for Maaien with some of the pronouns.

  • Ik maai het gras elke zaterdag.
  • Jij maait de tuin vandaag.
  • Hij maait het hoge gras met een zeis.
  • Zij maaien het gazon voor de picnic.
  • Wij maaien de weilanden in de zomer.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Maaien with some of the pronouns.

  • Vroeger maaiden wij het gras met de hand.
  • Als kind maaiden jullie het gras in de buurt.
  • Toen ik jong was, maaiden mijn ouders altijd het gazon.
  • Gisteren maaiden zij de hele dag in de velden.
  • De boeren maaiden de gewassen in de herfst.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Maaien with some of the pronouns.

  • Ik heb het gras gemaaid gisteren.
  • Jij hebt de tuin al gemaaid dit seizoen.
  • Hij heeft het hoge gras net gemaaid.
  • Zij hebben het gazon al gemaaid voordat de gasten kwamen.
  • Wij hebben de weilanden regelmatig gemaaid.