overlopen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | loop over | liep over | heb overgelopen |
jij, je, u | loopt over | liep over | hebt overgelopen |
hij, zij, het | loopt over | liep over | heeft overgelopen |
wij | lopen over | liepen over | hebben overgelopen |
jullie | lopen over | liepen over | hebben overgelopen |
zij, ze | lopen over | liepen over | hebben overgelopen |
PresensBeta
Example presens sentences for Overlopen with some of the pronouns.
- Ik loop over naar de andere kant van de straat.
- Jij loopt over het grasveld naar de speeltuin.
- Hij loopt over de brug naar de stad.
- Zij loopt over het strand en geniet van het uitzicht.
- Wij lopen over het plein op weg naar de markt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Overlopen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, liep ik vaak over het veld achter ons huis.
- Vroeger liep jij regelmatig over dit pad naar school.
- Hij liep gisteren over de brug en zag een prachtige zonsondergang.
- Als kind liep zij altijd over het strand en verzamelde schelpen.
- In die tijd liepen wij elke dag over deze weg naar het werk.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Overlopen with some of the pronouns.
- Ik ben overgelopen naar een nieuwe baan.
- Jij bent overgelopen naar de concurrentie.
- Hij is overgelopen naar een andere voetbalclub.
- Zij is overgelopen naar een politieke partij met andere standpunten.
- Wij zijn overgelopen naar een ander team voor de competitie.