voorlezen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lees voor | las voor | heb voorgelezen |
jij, je, u | leest voor | las voor | hebt voorgelezen |
hij, zij, het | leest voor | las voor | heeft voorgelezen |
wij | lezen voor | lazen voor | hebben voorgelezen |
jullie | lezen voor | lazen voor | hebben voorgelezen |
zij, ze | lezen voor | lazen voor | hebben voorgelezen |
PresensBeta
Example presens sentences for Voorlezen with some of the pronouns.
- Ik lees een spannend boek voor aan mijn kinderen.
- De leraar leest een gedicht voor in de klas.
- Wij lezen samen de krant voor aan onze opa.
- Jij leest het verhaal voor aan je vrienden.
- Zij leest een sprookje voor aan haar zusje.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voorlezen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, las mijn oma altijd verhalen voor.
- Elke avond las mijn vader een sprookje voor het slapengaan.
- Vorige zomer lazen we elke week een nieuw boek voor in de bibliotheek.
- Tijdens de vakantie lazen we elkaar brieven voor die we hadden ontvangen.
- Als kind las ik graag stripboeken voor aan mijn vrienden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voorlezen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren een hoofdstuk voorgelezen uit dat boek.
- De moeder heeft het bedtijdverhaaltje voorgelezen aan haar dochter.
- Wij hebben de toespraak voorgelezen tijdens de ceremonie.
- Jullie hebben het recept voorgelezen aan de kok.
- De studenten hebben de presentatie voorgelezen aan de docent.