boodschappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | boodschap | boodschapte | heb geboodschapt |
jij, je, u | boodschapt | boodschapte | hebt geboodschapt |
hij, zij, het | boodschapt | boodschapte | heeft geboodschapt |
wij | boodschappen | boodschapten | hebben geboodschapt |
jullie | boodschappen | boodschapten | hebben geboodschapt |
zij, ze | boodschappen | boodschapten | hebben geboodschapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Boodschappen with some of the pronouns.
- Ik doe boodschappen bij de supermarkt.
- Hij koopt boodschappen voor het avondeten.
- Zij haalt boodschappen op haar fiets.
- We maken een lijstje voor de boodschappen.
- Jullie dragen de boodschappen naar binnen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Boodschappen with some of the pronouns.
- Vroeger deed ik altijd boodschappen op zaterdag.
- Hij kocht vroeger altijd verse boodschappen bij de markt.
- Toen ik jong was, haalde ik boodschappen met mijn moeder.
- We maakten vroeger zelf onze boodschappenlijstjes.
- Jullie brachten de boodschappen altijd naar oma's huis.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Boodschappen with some of the pronouns.
- Ik heb boodschappen gedaan in de ochtend.
- Hij heeft boodschappen gekocht bij de bakker.
- Zij heeft boodschappen gehaald voor het feest.
- We hebben boodschappen op internet besteld.
- Jullie hebben de boodschappen net uitgepakt.