chatten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | chat | chatte | heb gechat |
jij, je, u | chat | chatte | hebt gechat |
hij, zij, het | chat | chatte | heeft gechat |
wij | chatten | chatten | hebben gechat |
jullie | chatten | chatten | hebben gechat |
zij, ze | chatten | chatten | hebben gechat |
PresensBeta
Example presens sentences for Chatten with some of the pronouns.
- Ik chat graag met mijn vrienden.
- Hij chat elke dag met zijn collega's.
- Zij chatten vaak op sociale media.
- Wij chatten tijdens onze lunchpauze.
- Jullie chatten veel met elkaar.