rapen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | raap | raapte | heb geraapt |
jij, je, u | raapt | raapte | hebt geraapt |
hij, zij, het | raapt | raapte | heeft geraapt |
wij | rapen | raapten | hebben geraapt |
jullie | rapen | raapten | hebben geraapt |
zij, ze | rapen | raapten | hebben geraapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Rapen with some of the pronouns.
- Ik raap appels in de tuin.
- Jij raapt stenen op het strand.
- Hij raapt bladeren in het park.
- Wij rapen schelpen langs de kust.
- Zij rapen groenten uit de moestuin.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rapen with some of the pronouns.
- Vroeger raapte ik appels in mijn oma's boomgaard.
- Toen jij jong was, raapte je stenen op het strand.
- Hij raapte altijd bladeren in het najaar.
- Wij rapen vroeger vaak schelpen op vakantie.
- Zij raapten groenten uit de moestuin van de buren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rapen with some of the pronouns.
- Ik heb appels geraapt in de boomgaard.
- Jij hebt stenen geraapt tijdens de wandeling.
- Hij heeft bladeren geraapt in het bos.
- Wij hebben schelpen geraapt op het strand.
- Zij hebben groenten geraapt in de tuin.