afpoetsen

Conjugations List of Afpoetsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpoets afpoetste afheb afgepoetst
jij, je, upoetst afpoetste afhebt afgepoetst
hij, zij, hetpoetst afpoetste afheeft afgepoetst
wijpoetsen afpoetsten afhebben afgepoetst
julliepoetsen afpoetsten afhebben afgepoetst
zij, zepoetsen afpoetsten afhebben afgepoetst

Presens
Beta

Example presens sentences for Afpoetsen with some of the pronouns.

  • Ik poets de tafel af na het eten.
  • Jij poetst je tanden af voordat je naar bed gaat.
  • Hij/Zij poetst zijn/haar schoenen af voor hij/zij naar buiten gaat.
  • Wij poetsen de ramen af op zaterdagochtend.
  • Jullie poetsen de auto af voordat jullie op reis gaan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afpoetsen with some of the pronouns.

  • Ik poetste de tafel af na het eten.
  • Jij poetste je tanden af voordat je naar bed ging.
  • Hij/Zij poetste zijn/haar schoenen af voor hij/zij naar buiten ging.
  • Wij poetsten de ramen af op zaterdagochtend.
  • Jullie poetsten de auto af voordat jullie op reis gingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afpoetsen with some of the pronouns.

  • Ik heb de tafel afgepoetst na het eten.
  • Jij hebt je tanden afgepoetst voordat je naar bed ging.
  • Hij/Zij heeft zijn/haar schoenen afgepoetst voor hij/zij naar buiten ging.
  • Wij hebben de ramen afgepoetst op zaterdagochtend.
  • Jullie hebben de auto afgepoetst voordat jullie op reis gingen.