zoelen

Conjugations List of Zoelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzoelzoeldeheb gezoeld
jij, je, uzoeltzoeldehebt gezoeld
hij, zij, hetzoeltzoeldeheeft gezoeld
wijzoelenzoeldenhebben gezoeld
julliezoelenzoeldenhebben gezoeld
zij, zezoelenzoeldenhebben gezoeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Zoelen with some of the pronouns.

  • Ik zoel in de tuin naar slakken.
  • Jij zoelt met je vrienden in het park.
  • Hij/Zij/Het zoelt graag in het water.
  • Wij zoelen naar schatten op het strand.
  • Jullie zoelen door het bos op zoek naar paddenstoelen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Zoelen with some of the pronouns.

  • Toen ik klein was, zoelde ik altijd in de achtertuin.
  • Vroeger zoelde jij vaak met je broer in het bos.
  • Hij/Zij/Het zoelde elke zomer in de zee.
  • Als kind zoelden wij regelmatig in de speeltuin.
  • Jullie zoelden altijd naar schelpen op het strand.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Zoelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gezoeld in de duinen.
  • Jij bent gaan zoelen in de rivier.
  • Hij/Zij/Het heeft veel gezoeld tijdens de vakantie.
  • Wij zijn naar het meer gezoeld en hebben gevist.
  • Jullie hebben vorige week samen gezoeld in het bos.