voorspelden

Conjugations List of Voorspelden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspeld voorspeldde voorheb voorgespeld
jij, je, uspeldt voorspeldde voorhebt voorgespeld
hij, zij, hetspeldt voorspeldde voorheeft voorgespeld
wijspelden voorspeldden voorhebben voorgespeld
julliespelden voorspeldden voorhebben voorgespeld
zij, zespelden voorspeldden voorhebben voorgespeld

Presens

Example presens sentences for Voorspelden with some of the pronouns.

  • Ik voorspel de toekomst van technologie.
  • Jij voorspelt het weer voor morgen.
  • Hij voorspelt een spannende wedstrijd.
  • Wij voorspellen een stijging van de huizenprijzen.
  • Zij voorspellen dat er verkeersproblemen zullen zijn.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Voorspelden with some of the pronouns.

  • Vroeger voorspelde ik altijd de uitslagen van voetbalwedstrijden.
  • Toen ik jonger was, voorspelde ik vaak de toekomst.
  • Hij voorspelde dat het feest een groot succes zou worden.
  • Wij voorspelden dat het project op tijd klaar zou zijn.
  • Zij voorspelden een lange en strenge winter.

Perfectum

Example perfectum sentences for Voorspelden with some of the pronouns.

  • Ik heb de uitkomst van het onderzoek voorspeld.
  • Jij hebt al eerder de winnaar van die wedstrijd voorspeld.
  • Hij heeft het succes van het nieuwe product correct voorspeld.
  • Wij hebben de ontwikkeling van de markt juist voorspeld.
  • Zij hebben de economische crisis niet kunnen voorspellen.