kanen

Conjugations List of Kanen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkaankaandeben gekaand
jij, je, ukaantkaandebent gekaand
hij, zij, hetkaantkaandeis gekaand
wijkanenkaandenzijn gekaand
julliekanenkaandenzijn gekaand
zij, zekanenkaandenzijn gekaand

Presens
Beta

Example presens sentences for Kanen with some of the pronouns.

  • Ik kan een pizza eten.
  • Hij kan snel rennen.
  • Zij kan goed zingen.
  • We kunnen vanavond uitgaan.
  • Jullie kunnen de taart bakken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kanen with some of the pronouns.

  • Vroeger kon ik goed piano spelen.
  • Hij kon als kind niet zwemmen.
  • Zij kon niet naar het feest komen vanwege ziekte.
  • We konden elkaar moeilijk verstaan in het lawaai.
  • Jullie konden gisteren niet mee naar de bioscoop.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kanen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren een pizza gegeten.
  • Hij is vorige week snel gerend.
  • Zij heeft mooi gezongen op het concert.
  • We hebben vorige maand uitgegaan.
  • Jullie hebben de taart gebakken voor de verjaardag.