gebaren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | gebaar | gebaarde | heb gebaard |
jij, je, u | gebaart | gebaarde | hebt gebaard |
hij, zij, het | gebaart | gebaarde | heeft gebaard |
wij | gebaren | gebaarden | hebben gebaard |
jullie | gebaren | gebaarden | hebben gebaard |
zij, ze | gebaren | gebaarden | hebben gebaard |
PresensBeta
Example presens sentences for Gebaren with some of the pronouns.
- Ik gebaar tijdens mijn presentatie om de aandacht van het publiek te trekken.
- Jij gebaart altijd zo expressief wanneer je praat.
- Hij gebaart naar de ober om de rekening te vragen.
- Zij gebaart met haar handen terwijl ze enthousiast vertelt.
- Wij gebaren vaak om met elkaar te communiceren in drukke omgevingen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Gebaren with some of the pronouns.
- Ik gebaarde regelmatig toen ik jong was.
- Jij gebaarde gisteren tijdens de vergadering.
- Hij gebaarde vaak ongeduldig als hij moest wachten.
- Zij gebaarde langzaam en zorgvuldig, alsof ze een verhaal vertelde.
- Wij gebaarden vroeger altijd samen tijdens familiebijeenkomsten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Gebaren with some of the pronouns.
- Ik heb eerder vandaag naar jou gebaard.
- Jij bent al meerdere keren op deze manier aan het gebaren geweest.
- Hij heeft nog nooit eerder zo duidelijk naar ons gebaard.
- Zij is net teruggekeerd nadat ze naar de muziek had gebaard.
- Wij hebben onze vrienden al geïnstrueerd hoe ze moeten gebaren.