mogen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | mag | mocht | heb gemogen |
jij, je, u | mag | mocht | hebt gemogen |
hij, zij, het | mag | mocht | heeft gemogen |
wij | mogen | mochten | hebben gemogen |
jullie | mogen | mochten | hebben gemogen |
zij, ze | mogen | mochten | hebben gemogen |
PresensBeta
Example presens sentences for Mogen with some of the pronouns.
- Ik mag graag fietsen in het park.
- Jij mag vanavond naar de film gaan.
- Hij mag niet roken in dit gebouw.
- Wij mogen onze huisdieren meenemen naar het strand.
- Zij mogen altijd uitslapen op zondag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Mogen with some of the pronouns.
- Vroeger mocht ik altijd buiten spelen met mijn vrienden.
- Toen ik jong was, mochten we geen snoep eten voor het avondeten.
- Hij mocht niet deelnemen aan het sportevenement vanwege een blessure.
- Wij mochten vroeger altijd opa en oma helpen in de tuin.
- Zij mochten als kind hun eigen kleding uitzoeken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Mogen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren mogen genieten van een heerlijke maaltijd.
- Jij bent vorige week op vakantie mogen gaan.
- Hij heeft eindelijk zijn favoriete band live mogen zien.
- Wij zijn naar dat exclusieve feestje mogen komen.
- Zij hebben de kans mogen krijgen om mee te doen aan de wedstrijd.