aankruisen

Conjugations List of Aankruisen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkruis aankruiste aanheb aangekruist
jij, je, ukruist aankruiste aanhebt aangekruist
hij, zij, hetkruist aankruiste aanheeft aangekruist
wijkruisen aankruisten aanhebben aangekruist
julliekruisen aankruisten aanhebben aangekruist
zij, zekruisen aankruisten aanhebben aangekruist

Presens
Beta

Example presens sentences for Aankruisen with some of the pronouns.

  • Ik kruis het vakje aan.
  • Jij kruist het vakje aan.
  • Hij/Zij kruist het vakje aan.
  • Wij kruisen de vakjes aan.
  • Zij kruisen de vakjes aan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aankruisen with some of the pronouns.

  • Ik kruiste het vakje aan.
  • Jij kruiste het vakje aan.
  • Hij/Zij kruiste het vakje aan.
  • Wij kruisten de vakjes aan.
  • Zij kruisten de vakjes aan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aankruisen with some of the pronouns.

  • Ik heb het vakje aangekruist.
  • Jij hebt het vakje aangekruist.
  • Hij/Zij heeft het vakje aangekruist.
  • Wij hebben de vakjes aangekruist.
  • Zij hebben de vakjes aangekruist.