shoppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | shop | shopte | heb geshopt |
jij, je, u | shopt | shopte | hebt geshopt |
hij, zij, het | shopt | shopte | heeft geshopt |
wij | shoppen | shopten | hebben geshopt |
jullie | shoppen | shopten | hebben geshopt |
zij, ze | shoppen | shopten | hebben geshopt |
PresensBeta
Example presens sentences for Shoppen with some of the pronouns.
- Ik shop regelmatig in de stad.
- Mijn vriendin en ik shoppen graag samen.
- Wij shoppen vaak online voor kleding.
- Hij shoppt altijd op zoek naar koopjes.
- Zij shoppen alleen tijdens de uitverkoop.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Shoppen with some of the pronouns.
- Vroeger shopte ik elke week met mijn vriendinnen.
- Toen ik jonger was, shopte ik het liefst in kleine boetiekjes.
- Wij shopten vaak op zaterdagmiddag.
- Hij shopte altijd in dezelfde winkel bij hem om de hoek.
- Zij shopten vroeger voornamelijk in fysieke winkels.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Shoppen with some of the pronouns.
- Ik heb geshopt in verschillende winkels.
- Mijn zus heeft gisteren nieuwe schoenen geshopt.
- Wij hebben de hele middag gewinkeld.
- Hij heeft veel kledingstukken gekocht tijdens de sale.
- Zij heeft al haar cadeaus online besteld en geshopt.