bewaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bewaak | bewaakte | heb bewaakt |
jij, je, u | bewaakt | bewaakte | hebt bewaakt |
hij, zij, het | bewaakt | bewaakte | heeft bewaakt |
wij | bewaken | bewaakten | hebben bewaakt |
jullie | bewaken | bewaakten | hebben bewaakt |
zij, ze | bewaken | bewaakten | hebben bewaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Bewaken with some of the pronouns.
- Ik bewaak de ingang van het gebouw.
- Jij bewaakt je persoonlijke bezittingen goed.
- Hij bewaakt de gevangenen in de gevangenis.
- Wij bewaken de veiligheid van onze klanten.
- Zij bewaken de grenzen van het land.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bewaken with some of the pronouns.
- Vroeger bewaakte ik het park tijdens mijn zomervakantie.
- Toen ik jong was, bewaakte jij de buurt met je hond.
- Hij bewaakte altijd de ingang van de school tijdens de pauzes.
- In die tijd bewaakten wij de bouwplaats dag en nacht.
- Toen de crisis uitbrak, bewaakten zij de financiƫle markten intensief.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bewaken with some of the pronouns.
- Ik heb de hele nacht de wacht bewaakt.
- Jij bent verantwoordelijk geweest voor het bewaken van het museum.
- Hij heeft al jarenlang de eigendommen van anderen bewaakt.
- Wij hebben de situatie nauwlettend bewaakt.
- Zij zijn betrokken geweest bij het bewaken van de politieke stabiliteit.