misleiden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | misleid | misleidde | heb misleid |
jij, je, u | misleidt | misleidde | hebt misleid |
hij, zij, het | misleidt | misleidde | heeft misleid |
wij | misleiden | misleidden | hebben misleid |
jullie | misleiden | misleidden | hebben misleid |
zij, ze | misleiden | misleidden | hebben misleid |
PresensBeta
Example presens sentences for Misleiden with some of the pronouns.
- Ik misleid de mensen met mijn woorden.
- Jij misleidt anderen met je acties.
- Hij misleidt zijn concurrenten met valse informatie.
- Wij misleiden onze klanten niet.
- Zij misleiden het publiek met hun bedrieglijke reclame.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Misleiden with some of the pronouns.
- Ik misleidde de mensen met mijn woorden.
- Jij misleidde anderen met je acties.
- Hij misleidde zijn concurrenten met valse informatie.
- Wij misleidden onze klanten niet.
- Zij misleidden het publiek met hun bedrieglijke reclame.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Misleiden with some of the pronouns.
- Ik heb de mensen misleid met mijn woorden.
- Jij hebt anderen misleid met je acties.
- Hij heeft zijn concurrenten misleid met valse informatie.
- Wij hebben onze klanten niet misleid.
- Zij hebben het publiek misleid met hun bedrieglijke reclame.