kenen

Conjugations List of Kenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkeenkeendeben gekeend
jij, je, ukeentkeendebent gekeend
hij, zij, hetkeentkeendeis gekeend
wijkenenkeendenzijn gekeend
julliekenenkeendenzijn gekeend
zij, zekenenkeendenzijn gekeend

Presens
Beta

Example presens sentences for Kenen with some of the pronouns.

  • Ik ken mijn buurman goed.
  • Zij kent de weg naar het station.
  • Wij kennen elkaar al jarenlang.
  • Jullie kennen de regels van het spel.
  • De kinderen kennen het antwoord op de vraag.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kenen with some of the pronouns.

  • Vroeger kende ik mijn buurman niet.
  • Zij kende de weg naar het station niet.
  • Wij kenden elkaar nog niet voordat we verhuisden.
  • Jullie kenden de regels van het spel niet toen jullie begonnen.
  • De kinderen kenden het antwoord op de vraag niet.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kenen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn buurman gisteren ontmoet.
  • Zij heeft de weg naar het station gevonden.
  • Wij hebben elkaar vorige week gezien.
  • Jullie hebben de regels van het spel geleerd.
  • De kinderen hebben het antwoord op de vraag gegeven.