afkijken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kijk af | keek af | heb afgekeken |
jij, je, u | kijkt af | keek af | hebt afgekeken |
hij, zij, het | kijkt af | keek af | heeft afgekeken |
wij | kijken af | keken af | hebben afgekeken |
jullie | kijken af | keken af | hebben afgekeken |
zij, ze | kijken af | keken af | hebben afgekeken |
PresensBeta
Example presens sentences for Afkijken with some of the pronouns.
- Ik kijk af bij mijn vriend om te leren hoe hij programmeert.
- Jij kijkt af tijdens de toetsen om de antwoorden te weten.
- Hij kijkt altijd af van zijn buurman tijdens wiskundeles.
- Zij kijkt af van haar zus om betere make-up technieken te leren.
- Wij kijken soms af bij onze oudere broer om inspiratie op te doen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afkijken with some of the pronouns.
- Ik keek vaak af bij mijn klasgenoten om te zien wat zij deden.
- Jij keek altijd af bij mij tijdens de biologieles.
- Hij keek vroeger regelmatig af, maar nu niet meer.
- Zij keek stiekem af van haar vriendin tijdens het tentamen.
- Wij keken samen af om elkaar te helpen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afkijken with some of the pronouns.
- Ik had afgekeken voordat ik het huiswerk inleverde.
- Jij had al afgekeken voordat de docent het doorhad.
- Hij was betrapt omdat hij had afgekeken tijdens het examen.
- Zij had stiekem afgekeken en een hoger cijfer gehaald.
- Wij hadden al afgekeken voordat de les begon.