doorspoelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spoel door | spoelde door | heb doorgespoeld |
jij, je, u | spoelt door | spoelde door | hebt doorgespoeld |
hij, zij, het | spoelt door | spoelde door | heeft doorgespoeld |
wij | spoelen door | spoelden door | hebben doorgespoeld |
jullie | spoelen door | spoelden door | hebben doorgespoeld |
zij, ze | spoelen door | spoelden door | hebben doorgespoeld |
Presens
Example presens sentences for Doorspoelen with some of the pronouns.
- Ik spoel de toilet door na gebruik.
- Hij spoelt altijd zijn glas door voordat hij een nieuwe drank inschenkt.
- Wij spoelen de afwas door voordat we het in de vaatwasser zetten.
- Jullie spoelen de verfkwasten door na het schilderen.
- De schoonmaker spoelt de vloer grondig door met water en zeep.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Doorspoelen with some of the pronouns.
- Vroeger spoelde ik altijd mijn melkbeker door na het drinken.
- Toen ik jong was, spoelden we de borden nog met de hand door.
- Hij spoelde de gootsteen niet goed door, dus er was een verstopping.
- Jullie spoelden de kleding met de hand door voordat de wasmachine er was.
- De oude riolering spoelde niet goed door, dus moesten we het laten vervangen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Doorspoelen with some of the pronouns.
- Ik heb de wc doorgespoeld nadat ik klaar was.
- Hij heeft zijn glas doorgespoeld voordat hij een nieuwe drank inschonk.
- Wij hebben de afwas doorgespoeld voordat we het in de vaatwasser zetten.
- Jullie hebben de verfkwasten doorgespoeld na het schilderen.
- De schoonmaker heeft de vloer grondig doorgespoeld met water en zeep.