luiken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | luik | look | heb geloken |
jij, je, u | luikt | look | hebt geloken |
hij, zij, het | luikt | look | heeft geloken |
wij | luiken | loken | hebben geloken |
jullie | luiken | loken | hebben geloken |
zij, ze | luiken | loken | hebben geloken |
PresensBeta
Example presens sentences for Luiken with some of the pronouns.
- Ik luik de ramen elke ochtend.
- Jij luikt de deur voordat je vertrekt.
- Hij luikt de gordijnen om het zonlicht buiten te houden.
- Wij luiken de koffers voordat we op reis gaan.
- Zij luiken de winkel na sluitingstijd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Luiken with some of the pronouns.
- Vroeger luikte ik altijd de ramen in mijn oude huis.
- Toen ik jong was, luikte jij de deur voor iedereen.
- Hij luikte vroeger de gordijnen met de hand.
- Wij luikten de koffers snel voor we de trein haalden.
- Zij luikten de winkel elke avond voor sluitingstijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Luiken with some of the pronouns.
- Ik heb de ramen geluikt voordat het begon te regenen.
- Jij hebt de deur al geluikt toen ik aankwam.
- Hij heeft de gordijnen geluikt zodat het niet tocht.
- Wij hebben de koffers goed geluikt voor de lange reis.
- Zij hebben de winkel netjes geluikt na het opruimen.