hielen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hiel | hielde | heb gehield |
jij, je, u | hielt | hielde | hebt gehield |
hij, zij, het | hielt | hielde | heeft gehield |
wij | hielen | hielden | hebben gehield |
jullie | hielen | hielden | hebben gehield |
zij, ze | hielen | hielden | hebben gehield |
PresensBeta
Example presens sentences for Hielen with some of the pronouns.
- Ik houd mijn hielen tegen elkaar.
- Je houdt je hielen omhoog tijdens de oefening.
- Hij houdt zijn hielen stevig op de grond.
- We houden onze hielen warm met dikke sokken.
- Ze houden hun hielen netjes bij elkaar in het gelid.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hielen with some of the pronouns.
- Vroeger hield ik mijn hielen altijd bij elkaar.
- Toen je jong was, hield je je hielen vaak in de lucht.
- Hij hield zijn hielen bij elkaar terwijl hij danste.
- We hielden onze hielen stil tijdens de presentatie.
- Als kind hielden ze hun hielen nooit bij elkaar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hielen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn hielen goed verzorgd.
- Je hebt je hielen al eerder gemasseerd.
- Hij heeft zijn hielen gesmeerd voordat hij vertrok.
- We hebben onze hielen snel achterna gezeten.
- Ze hebben hun hielen gelicht en zijn vertrokken.