verzachten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verzacht | verzachtte | heb verzacht |
jij, je, u | verzacht | verzachtte | hebt verzacht |
hij, zij, het | verzacht | verzachtte | heeft verzacht |
wij | verzachten | verzachtten | hebben verzacht |
jullie | verzachten | verzachtten | hebben verzacht |
zij, ze | verzachten | verzachtten | hebben verzacht |
PresensBeta
Example presens sentences for Verzachten with some of the pronouns.
- Ik verzacht de pijn met een warme kompres.
- Jij verzacht de spanning met je glimlach.
- Hij verzacht de kritiek met zijn verontschuldigingen.
- Wij verzachten het verdriet met troostende woorden.
- Zij verzachten de situatie door compromissen te sluiten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verzachten with some of the pronouns.
- Ik verzachtte de pijn met een warme kompres.
- Jij verzachtte de spanning met je glimlach.
- Hij verzachtte de kritiek met zijn verontschuldigingen.
- Wij verzachtten het verdriet met troostende woorden.
- Zij verzachtten de situatie door compromissen te sluiten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verzachten with some of the pronouns.
- Ik heb de pijn verzacht met een warme kompres.
- Jij hebt de spanning verzacht met je glimlach.
- Hij heeft de kritiek verzacht met zijn verontschuldigingen.
- Wij hebben het verdriet verzacht met troostende woorden.
- Zij hebben de situatie verzacht door compromissen te sluiten.