zieden

Conjugations List of Zieden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikziedzoodheb gezoden
jij, je, uziedtzoodhebt gezoden
hij, zij, hetziedtzoodheeft gezoden
wijziedenzodenhebben gezoden
jullieziedenzodenhebben gezoden
zij, zeziedenzodenhebben gezoden

Presens
Beta

Example presens sentences for Zieden with some of the pronouns.

  • Ik zied in de keuken een heerlijke stoofpot.
  • Jij ziedt het water voor de thee.
  • Hij/Zij ziedt van woede na het horen van het nieuws.
  • Wij zieden groenten voor het avondeten.
  • Jullie zieden melk om warme chocolademelk te maken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Zieden with some of the pronouns.

  • Vroeger zoden mensen water op open vuur om warmte te creëren.
  • Toen ik thuis kwam, had mijn broer het eten al gezoden.
  • Als kind zedden wij vaak onze eigen popcorn.
  • Gisteren zood ik het beslag voor de cake.
  • Tijdens de vakantie zedden we elke dag verse vis.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Zieden with some of the pronouns.

  • Ik heb het water tot het kookpunt gezoden.
  • Jij hebt de soep te lang gezoden en nu is hij verbrand.
  • Hij/Zij heeft het vlees goed gezoden voordat het in de oven ging.
  • Wij hebben de saus gisterenavond gezoden voor het diner.
  • Jullie hebben de groenten precies genoeg gezoden om ze knapperig te houden.