decoreren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | decoreer | decoreerde | heb gedecoreerd |
jij, je, u | decoreert | decoreerde | hebt gedecoreerd |
hij, zij, het | decoreert | decoreerde | heeft gedecoreerd |
wij | decoreren | decoreerden | hebben gedecoreerd |
jullie | decoreren | decoreerden | hebben gedecoreerd |
zij, ze | decoreren | decoreerden | hebben gedecoreerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Decoreren with some of the pronouns.
- Ik decoreer de taart voor het feest.
- Jij decoreert de kamer met ballonnen.
- Hij/Zij decoreert de etalage met mooie bloemstukken.
- Wij decoreren de tafel met kaarsen en bloemen.
- Jullie decoreren de zaal voor het evenement.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Decoreren with some of the pronouns.
- Ik decoreerde de taart voor het feest.
- Jij decoreerde de kamer met ballonnen.
- Hij/Zij decoreerde de etalage met mooie bloemstukken.
- Wij decoreerden de tafel met kaarsen en bloemen.
- Jullie decoreerden de zaal voor het evenement.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Decoreren with some of the pronouns.
- Ik heb de taart gedecoreerd voor het feest.
- Jij hebt de kamer met ballonnen gedecoreerd.
- Hij/Zij heeft de etalage met mooie bloemstukken gedecoreerd.
- Wij hebben de tafel met kaarsen en bloemen gedecoreerd.
- Jullie hebben de zaal voor het evenement gedecoreerd.