opruien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rui op | ruide op | heb opgeruid |
jij, je, u | ruit op | ruide op | hebt opgeruid |
hij, zij, het | ruit op | ruide op | heeft opgeruid |
wij | ruien op | ruiden op | hebben opgeruid |
jullie | ruien op | ruiden op | hebben opgeruid |
zij, ze | ruien op | ruiden op | hebben opgeruid |
Presens
Example presens sentences for Opruien with some of the pronouns.
- Ik oprui mensen om op te komen voor hun rechten.
- Jij opruit de menigte met je toespraak.
- Hij/zij/het ruit op en zorgt voor onrust in de samenleving.
- Wij ruÃen de bevolking op om actie te ondernemen.
- Jullie ruÃen anderen op om verandering te eisen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Opruien with some of the pronouns.
- Vroeger ruide ik mensen op om te protesteren.
- Jij roerde de menigte altijd op met je toespraken.
- Hij/zij/het ruidde voortdurend op en zorgde voor onrust.
- Wij ruiden de bevolking aan om in actie te komen.
- Jullie ruiden anderen vaak op om verandering te eisen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Opruien with some of the pronouns.
- Ik heb mensen opgeruid om in opstand te komen.
- Jij hebt de menigte opgeruid met je woorden.
- Hij/zij/het heeft onrust veroorzaakt door op te ruien.
- Wij hebben de bevolking aangemoedigd om actie te ondernemen.
- Jullie hebben anderen aangezet tot verandering.