beetnemen

Conjugations List of Beetnemen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikneem beetnam beetheb beetgenomen
jij, je, uneemt beetnam beethebt beetgenomen
hij, zij, hetneemt beetnam beetheeft beetgenomen
wijnemen beetnamen beethebben beetgenomen
jullienemen beetnamen beethebben beetgenomen
zij, zenemen beetnamen beethebben beetgenomen

Presens
Beta

Example presens sentences for Beetnemen with some of the pronouns.

  • Ik neem een beet van de appel.
  • Hij neemt regelmatig een hapje van zijn lunch.
  • Wij nemen een slokje van onze thee.
  • Jullie nemen stukjes kaas van het bord.
  • De hond neemt altijd een beet van zijn bot.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Beetnemen with some of the pronouns.

  • Vroeger nam ik altijd een beet van mijn moeders taart.
  • Toen hij klein was, nam hij vaak hapjes van zijn snoep.
  • In die tijd namen we elke dag een slokje van de limonade.
  • Toen jullie bij ons op bezoek waren, namen jullie stukjes fruit van de schaal.
  • De hond nam regelmatig een beet van de botten die in de tuin lagen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Beetnemen with some of the pronouns.

  • Ik heb een beet genomen van de cake.
  • Hij heeft al een hapje genomen van de pizza.
  • Wij hebben een slokje genomen van de wijn.
  • Jullie hebben stukjes kaas genomen van de plank.
  • De hond heeft een beet genomen van het vlees.