uithalen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | haal uit | haalde uit | heb uitgehaald |
jij, je, u | haalt uit | haalde uit | hebt uitgehaald |
hij, zij, het | haalt uit | haalde uit | heeft uitgehaald |
wij | halen uit | haalden uit | hebben uitgehaald |
jullie | halen uit | haalden uit | hebben uitgehaald |
zij, ze | halen uit | haalden uit | hebben uitgehaald |
PresensBeta
Example presens sentences for Uithalen with some of the pronouns.
- Ik haal iets uit de kast.
- Jij haalt een grap uit met je vrienden.
- Hij haalt altijd streken uit op school.
- Zij halen de boeken uit de bibliotheek.
- We halen onze inspiratie uit de natuur.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uithalen with some of the pronouns.
- Ik haalde vroeger altijd fratsen uit.
- Jij haalde een stunt uit op het podium.
- Hij haalde de verkeerde schoenen uit de kast.
- Zij haalden grappen uit met hun collega's.
- We haalden herinneringen uit onze jeugd op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uithalen with some of the pronouns.
- Ik heb iets uitgehaald gisteren.
- Jij hebt een goede grap uitgehaald!
- Hij heeft vaak kattenkwaad uitgehaald in zijn jeugd.
- Zij hebben de sleutels uitgehaald voordat ze vertrokken.
- We hebben veel plezier uitgehaald tijdens ons vakantieavontuur.