aanvangen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vang aan | ving aan | heb aangevangen |
jij, je, u | vangt aan | ving aan | hebt aangevangen |
hij, zij, het | vangt aan | ving aan | heeft aangevangen |
wij | vangen aan | vingen aan | hebben aangevangen |
jullie | vangen aan | vingen aan | hebben aangevangen |
zij, ze | vangen aan | vingen aan | hebben aangevangen |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanvangen with some of the pronouns.
- Ik vang aan met het lezen van een boek.
- Jij vangt aan met je nieuwe baan.
- Hij/Zij begint met de training voor de marathon.
- Wij vangen aan met de bouw van ons nieuwe huis.
- Zij starten met het plannen van hun vakantie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanvangen with some of the pronouns.
- Ik ving aan met het leren van piano toen ik zes jaar oud was.
- Jij ving aan met het maken van schilderijen toen je op de middelbare school zat.
- Hij/Zij ving aan met het lopen van marathons in zijn/haar twintiger jaren.
- Wij vingen aan met het bouwen van ons huis vorig jaar.
- Zij vingen aan met het werken aan dit project enkele maanden geleden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanvangen with some of the pronouns.
- Ik ben aangevangen met mijn studie.
- Jij bent aangevangen met het opruimen van de kamer.
- Hij/Zij is aangevangen met het schrijven van zijn/haar scriptie.
- Wij zijn aangevangen met het implementeren van de nieuwe software.
- Zij zijn aangevangen met het trainen voor de wedstrijd.