invriezen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vries in | vroor in | heb ingevroren |
jij, je, u | vriest in | vroor in | hebt ingevroren |
hij, zij, het | vriest in | vroor in | heeft ingevroren |
wij | vriezen in | vroren in | hebben ingevroren |
jullie | vriezen in | vroren in | hebben ingevroren |
zij, ze | vriezen in | vroren in | hebben ingevroren |
PresensBeta
Example presens sentences for Invriezen with some of the pronouns.
- Ik vries de groenten in voor later gebruik.
- Jij vriest het water in de vormpjes in.
- Hij/zij bevriest de aardbeien om er ijs van te maken.
- Wij vriezen de restjes eten altijd in.
- Jullie vriezen de vis in zodat hij langer vers blijft.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Invriezen with some of the pronouns.
- Vroeger vroor ik altijd fruit in voor smoothies.
- Toen ik jonger was, vroor mijn moeder zelfgemaakt ijs in.
- We hadden geen ruimte in de vriezer, dus vroren we niets in.
- Gisteren dacht ik eraan om de restjes lasagne in te vriezen, maar vergat het.
- Terwijl het buiten sneeuwde, vroor ik de bouillon in ijsblokjesvormen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Invriezen with some of the pronouns.
- Ik heb de taart al ingevroren.
- Jij hebt het vlees gisteren ingevroren.
- Hij/zij heeft de verse kruiden in de diepvries bewaard.
- Wij hebben de soep in porties ingevroren.
- Jullie hebben de bessen geplukt en ingevroren.