mankeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | mankeer | mankeerde | heb gemankeerd |
jij, je, u | mankeert | mankeerde | hebt gemankeerd |
hij, zij, het | mankeert | mankeerde | heeft gemankeerd |
wij | mankeren | mankeerden | hebben gemankeerd |
jullie | mankeren | mankeerden | hebben gemankeerd |
zij, ze | mankeren | mankeerden | hebben gemankeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Mankeren with some of the pronouns.
- Ik mankeer niets.
- Jij mankeert altijd iets.
- Hij mankeert vaak hoofdpijn.
- Zij mankeert nooit wat.
- Wij mankeren soms energie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Mankeren with some of the pronouns.
- Ik mankeerde niets.
- Jij mankeerde altijd iets.
- Hij mankeerde vaak hoofdpijn.
- Zij mankeerde nooit wat.
- Wij mankeerden soms energie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Mankeren with some of the pronouns.
- Ik heb niets gemankeerd.
- Jij hebt altijd iets gemankeerd.
- Hij heeft vaak hoofdpijn gemankeerd.
- Zij heeft nooit wat gemankeerd.
- Wij hebben soms energie gemankeerd.