afschieten

Conjugations List of Afschieten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschiet afschoot afheb afgeschoten
jij, je, uschiet afschoot afhebt afgeschoten
hij, zij, hetschiet afschoot afheeft afgeschoten
wijschieten afschoten afhebben afgeschoten
jullieschieten afschoten afhebben afgeschoten
zij, zeschieten afschoten afhebben afgeschoten

Presens
Beta

Example presens sentences for Afschieten with some of the pronouns.

  • Ik schiet de bal af tijdens het spel.
  • Jij schiet de pijl af richting het doelwit.
  • Hij schiet de vijand af met zijn geweer.
  • Zij schieten de vuurpijlen af tijdens het vuurwerk.
  • Wij schieten de film af op locatie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afschieten with some of the pronouns.

  • Ik schoot de bal af tijdens het spel.
  • Jij schoot de pijl af richting het doelwit.
  • Hij schoot de vijand af met zijn geweer.
  • Zij schoten de vuurpijlen af tijdens het vuurwerk.
  • Wij schoten de film af op locatie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afschieten with some of the pronouns.

  • Ik heb de bal afgeschoten tijdens het spel.
  • Jij hebt de pijl afgeschoten richting het doelwit.
  • Hij heeft de vijand afgeschoten met zijn geweer.
  • Zij hebben de vuurpijlen afgeschoten tijdens het vuurwerk.
  • Wij hebben de film afgeschoten op locatie.