afwachten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wacht af | wachtte af | heb afgewacht |
jij, je, u | wacht af | wachtte af | hebt afgewacht |
hij, zij, het | wacht af | wachtte af | heeft afgewacht |
wij | wachten af | wachtten af | hebben afgewacht |
jullie | wachten af | wachtten af | hebben afgewacht |
zij, ze | wachten af | wachtten af | hebben afgewacht |
PresensBeta
Example presens sentences for Afwachten with some of the pronouns.
- Ik wacht af tot mijn vriend thuiskomt.
- Hij wacht altijd op het juiste moment om te handelen.
- Wij wachten geduldig op de uitslag van de test.
- Jullie wachten op een antwoord van de klantenservice.
- De leerlingen wachten vol spanning op de resultaten van hun examens.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afwachten with some of the pronouns.
- Vroeger wachtte ik altijd angstig af of ik werd gekozen voor het voetbalteam.
- Toen we jong waren, wachtten we vaak op de bus om naar school te gaan.
- Hij wachtte geduldig af tot zijn ouders thuiskwamen van hun werk.
- In die tijd wachtten mensen dagenlang af totdat ze nieuws ontvingen via brieven.
- Als kind wachtten we altijd vol spanning af tot Sinterklaas cadeautjes bracht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afwachten with some of the pronouns.
- Ik heb afgewacht tot de regen stopte voordat ik naar buiten ging.
- Hij heeft lang genoeg afgewacht en is nu klaar om te vertrekken.
- Wij hebben de hele dag afgewacht op nieuws over de vergadering.
- Jullie hebben al veel te lang afgewacht met het nemen van een beslissing.
- De patiënt heeft geduldig afgewacht tot de dokter beschikbaar was.