praktiseren

Conjugations List of Praktiseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpraktiseerpraktiseerdeheb gepraktiseerd
jij, je, upraktiseertpraktiseerdehebt gepraktiseerd
hij, zij, hetpraktiseertpraktiseerdeheeft gepraktiseerd
wijpraktiserenpraktiseerdenhebben gepraktiseerd
julliepraktiserenpraktiseerdenhebben gepraktiseerd
zij, zepraktiserenpraktiseerdenhebben gepraktiseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Praktiseren with some of the pronouns.

  • Ik praktiseer regelmatig yoga.
  • Jij praktiseert al jaren medicijnen.
  • Hij/Zij praktiseert de piano elke dag.
  • Wij praktiseren een gezonde levensstijl.
  • Jullie praktiseren de taalvaardigheden in de les.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Praktiseren with some of the pronouns.

  • Ik praktiseerde vroeger vaak yoga.
  • Jij praktiseerde als kind veel sport.
  • Hij/Zij praktiseerde de piano toen hij/zij jong was.
  • Wij praktiseerden gezamenlijk meditatie.
  • Jullie praktiseerden de gespreksvaardigheden tijdens het oefenen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Praktiseren with some of the pronouns.

  • Ik heb yoga praktiseerd sinds vorig jaar.
  • Jij hebt al lang geneeskunde praktiseerd.
  • Hij/Zij heeft de piano praktiseerd voor een optreden.
  • Wij hebben een gezonde levensstijl praktiseerd.
  • Jullie hebben de taalvaardigheden praktiseerd tijdens de zomercursus.